En nu, laat Mij toe, dat Mijn toorn tegen hen ontsteke, en hen vertere; zo zal Ik u tot een groot volk maken (Ex. 32 : 10)
Het volk Israël heeft het meteen na de verbondssluiting behoorlijk bedorven. Ze hebben onder leiding van Aäron een gouden kalf gemaakt en daarom gedanst. Alsof dat kalf hen uit Egypte had uitgevoerd. Israël is een overspelige vrouw geworden, die aan één man niet genoeg had. Een beeld, dat op velen in onze tijd ook van toepassing is. Op u soms? De Heere wil dit overspelige volk van voor Zijn aangezicht wegdoen en Mozes tot een groot volk maken. Wonderlijk, de Heere, de Almachtige aan Mozes toestemming vraagt om het verdiende oordeel over Israël te voltrekken. Laat Mij toe. Een woord, dat ik niet kan begrijpen. Hier ligt een diep geheim in, een heilgeheim.
Hierin zien we het rechtvaardige van Gods oordeel over dit volk. Aan de andere kant wordt het in de hand van de middelaar gelegd om het oordeel af te wenden. Hoe kan een mens nu het oordeel van God tegenhouden, dat is toch onmogelijk? Dat kan Mozes niet met iets van zichzelf. Dat kan hij alleen met iets wat van de Heere Zelf is. Het is alsof de Heere Mozes uitlokt om daar een beroep op te doen. Gods rechtvaardigheid eist straf en dat is terecht. Maar...er is iets dat het oordeel toch af kan wenden en dat ligt bij Mozes. Daarom zegt de Heere : laat Mij toe. Je zou op dit moment maar in de schoenen van Mozes staan. Dat de Heere het lot van het volk geheel in de hand van Mozes legt. Geen benijdenswaardige taak, die nu op zijn schouders wordt gelegd.
Hij is daarin een type van Christus. De ware Middelaar tussen God en de mensen. De gerechtigheid van God moet zijn loop hebben. En toch...en toch is er in God een wil om dit overspelige volk niet verloren te laten gaan. Dat Hij toch over die zonde en schuld heen wil komen. Dat oordeel kan toen en nu alleen afgewend worden door de Middelaar Jezus Christus. Laat Mij toe! Mozes mag nu als middelaar in de bres gaan staan voor zijn volk. Mozes wordt hiermee ook door de Heere beproefd. Uw volk, dat u uit Egypteland opgevoerd hebt. Mozes wordt voor de keus gesteld. Het oordeel over het volk laten komen en zelf tot een groot volk worden. Wel verleidelijk toch, dat de Heere je tot een groot volk zal maken? Hij heeft geen schuld aan wat het volk gedaan heeft. Maar…dat is onmogelijk. Dan zou de belofte van God niet waar zijn. Uit de twaalf stammen van Jakob zou de Heere Zich toch een volk formeren. De scepter zal toch van Juda niet wijken. En Mozes is uit de stam van Levi.
Mozes mag door genade van zichzelf afzien en de beproeving glansrijk doorstaan. Anders zouden de beloften van God hun vervulling missen. Mozes mag hier middelaar zijn voor zijn volk, zoals Christus later voor Zijn volk, dat Hem van Zijn Vader is gegeven. Christus heeft Zijn hemelse heerlijkheid afgelegd en deed dat, omdat Hij ook Zijn volk niet los wilde laten. Hoewel de Zijnen ook vol zonde en schuld waren en straf hadden verdiend. Hij is meer dan Mozes, Hij is de Middelaar tussen God en de mensen. De gerechtigheid van God zei : laat mij toe. Maar, Christus is voor al de Zijnen in de bres gaan staan. Nee, Vader, Ik heb voor hen geleden en Mijn bloed vergoten om zo aan Uw gerechtigheid te voldoen. Dat doet ons met Paulus belijden : Christus is het, Die voor ons gestorven is, ja, wat meer is, Die ook opgewekt is, die ook aan de rechterhand van God is, die ook voor ons bidt. Wie zal ons kunnen scheiden van de liefde van Christus?
Laat Mij toe. Nee, Mozes laat het niet toe. Hij laat zijn volk niet los. Mozes gaat in het gebed voor het aangezicht van de Heere, zijn God. Pleitend op de grote daden van God. Pleitend op wat de Egyptenaren wel zouden denken. Pleitend bovenal op Gods verbond met Abraham, Izak en Israël gesloten. Wat blijft er dan over van de belofte aan de stammen gedaan? Heere, wat moet er dan terechtkomen van Uw verbond en eed, als dit volk in Uw toorn verdelgd wordt? Gedenk Heere aan Uw verbond. Van de beloften in dat verbond kan de Heere geen afstand doen. Zal Hij beloven en niet doen? Onmogelijk. Dat wil de Heere doen op het gebed. Daar hebt u de pleitgrond van Mozes in zijn gebed tot de Heere. Van deze pleitgrond mag ook u en jij gebruik maken. Ondanks onze zonde en schuld mogen we pleiten op Gods beloften. Dat er verzoening is te verkrijgen op grond van het volbrachte werk van Christus. Zijn bloed reinigt van alle zonden. We mogen pleiten op Gods eigen Woord. Daar kan Hij niet vanaf. Al wat Hij ooit beloofd heeft zal bestaan. Hij heeft Zichzelf vrijwillig tot een schuldenaar gemaakt om te doen wat Hij beloofd heeft. Het is niet waar, dat we de Heere vrij moeten laten. We mogen pleiten op Zijn gegeven Woord. De beloften zijn ja en amen in Christus, Gode tot heerlijkheid.
Heere, U hebt toch al Uw kinderen uitgeleid uit het diensthuis van de slavernij van de zonden? Heere, denk ook vandaag aan Uw verbond met ons gesloten bij de doop. Als we daarop mogen pleiten, dan zal de Heere op Zijn tijd verhoring schenken. Hij laat immers geen smekeling staan, die in de nood tot
Hem de toevlucht neemt. Zo zal de Heere de Zijnen nooit zonder troost en hoop laten. Daarom lezen we van tijd tot tijd ook die wondere woorden : en Hij deed het niet. Hij zal de Zijnen nimmer om doen komen en hen eenmaal opnemen in Zijn hemelse heerlijkheid. Dat doet ons met de dichter in verwondering zingen :
Hij zal Zijn volk niet eindeloos kastijden,
Noch eeuwiglijk Zijn gramschap ons doen lijden,
Hij is het die ons Zijne vriendschap biedt.